< 2 Korinthiërs 6 >
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
1)En wij, als1) medearbeidende,2) bidden u3) ook, dat gij de genade Gods4) niet tevergeefs moogt5) ontvangen hebben.
2)Want Hij zegt:6) In den aangenamen tijd heb Ik u verhoord, en in den dag der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet, nu is het de welaangename tijd,8) ziet, nu is het de dag der zaligheid!7)
3)Wij geven geen aanstoot in enig ding, opdat de bediening niet9) gelasterd worde.10)
4)Maar wij, als dienaars van God, maken onszelven11) in alles aangenaam, in vele verdraagzaamheid, in verdrukkingen, in noden, in benauwdheden,
5)In slagen, in gevangenissen, in beroerten, in arbeid,12) in waken, in vasten,
6)In reinheid, in kennis, in lankmoedigheid, in goedertierenheid, in den Heiligen Geest,14) in ongeveinsde liefde,13)
7)In het woord der waarheid,15) in de kracht van God, door de wapenen der17) gerechtigheid aan de rechter zijde en aan de linker zijde;16)
8)Door eer en oneer,18) door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders, en nochtans waarachtigen;
9)Als onbekenden, en nochtans bekend; als stervenden, en ziet, wij leven;20) als getuchtigd, en niet gedood;19)
10)Als droevig zijnde, doch altijd blijde;21) als arm, doch velen22) rijk makende; als23) niets hebbende, en nochtans alles bezittende.24)
11)Onze mond is25) opengedaan tegen u, o Korinthiers, ons hart is uitgebreid.
12)Gij zijt niet nauw26) in ons, maar gij zijt nauw in uw ingewanden.27)
13)Nu, om dezelfde vergelding te doen,, ik spreek als tot mijn kinderen) zo wordt gij ook28) uitgebreid.
14)Trekt niet een ander juk aan met29) de ongelovigen; want wat mededeel heeft de gerechtigheid met de ongerechtigheid, en wat gemeenschap heeft het licht met de duisternis?
15)En wat samenstemming heeft Christus met Belial, of30) wat deel heeft de gelovige met den ongelovige?
16)Of wat samenvoeging heeft de tempel Gods met de31) afgoden? Want gij zijt de tempel32) des levenden Gods;33) gelijkerwijs God gezegd heeft:34) Ik zal in hen wonen, en Ik zal onder hen wandelen; en Ik zal hun God zijn, en zij zullen Mij een volk zijn.
17)Daarom gaat uit het35) midden van hen, en scheidt u af, zegt de Heere, en raakt niet aan hetgeen onrein is, en Ik zal ulieden aannemen.
18)En Ik zal u tot een Vader zijn, en gij zult Mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige.